Ik hang in een nauwe kloof tegen een koude natte rotswand, ingesnoerd in een klettersteigset en gezekerd aan een stalen kabel die met pinnen in de rotswand is verankerd. Achter mijn rug een donderende waterval en kolkende poelen ijskoud smeltwater. Een gevaarlijke, onvoorspelbare watermassa. Wat een geweldig geweld!
Ik voel de behoefte om me dicht tegen het gesteente aan te drukken. Stevig, standvastig, hard, veilig gesteente. Rotsen die hier al duizenden jaren staan, ze geven stabiliteit tijdens mijn wilde onrustige heftige minuten hier. Ik richt mijn aandacht op de oeroude stenen; stil, sterk. Ik vertraag en laat mijn geest in tempo afstemmen op het trage afslijten en insnijden van het water in de bergwand. Nog trager: het stollen van gesteente en het vormen van kristalstructuren.
Hier voel ik me rustiger en zekerder door. Met warme zachte vingers zoek ik houvast achter richeltjes en om uítstekende punten. Adem. Volgende stap.
De waterval buldert en schreeuwt maar door. Ik grijns en kijk over mijn andere schouder, het uitzicht de kloof uit. Witte bergtoppen boven een kraag van groene wouden. Yes! I’m alive.
